Leerlingen en onderwijs
Leerlingen en onderwijs
Het primair onderwijs in Nederland omvat bijna 1,5 miljoen leerlingen, verdeeld over regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs (sbo), speciaal onderwijs (so) en voortgezet speciaal onderwijs (vso). Scholen zetten gerichte stappen om taalvaardigheid, rekenvaardigheid en taalverzorging te verbeteren. Ondanks uitdagingen zoals personeelstekorten en een groeiend aantal nieuwkomersleerlingen, tonen scholen veerkracht. De aandacht gaat daarbij niet alleen uit naar deze leerprestaties, maar ook naar het welbevinden van leerlingen en het bieden van gelijke kansen voor ieder kind. Deze brede aanpak draagt bij aan een toekomstbestendig onderwijs, waarin zowel basisvaardigheden als persoonlijke ontwikkeling centraal staan.
Het primair onderwijs (po) in Nederland omvat het regulier basisonderwijs (bo), speciaal basisonderwijs (sbo), speciaal onderwijs (so) en het voortgezet speciaal onderwijs (vso). Veruit de meeste leerlingen (92,7%) gaan naar het bo. Voor leerlingen die meer aandacht en begeleiding nodig hebben (2,3%), biedt het sbo extra ondersteuning. Het so komt in beeld bij complexere problemen, waar specialistische en intensieve begeleiding nodig is (2,4%). Het vso is bedoeld voor leerlingen met complexe onderwijsbehoeften ná het reguliere basisonderwijs of speciaal (basis)onderwijs (sbo of so). Dit is 2,7% van de leerlingen.
De afgelopen vijf jaar zien we een afname van het aantal leerlingen in het (speciaal) basisonderwijs (bijna vijfduizend leerlingen) en een toename van het aantal leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs (ruim vijfduizend leerlingen).
Trend in basisvaardigheden
Het niveau van lezen, taalverzorging en rekenen bij leerlingen blijft een punt van zorg. De Adviesgroep Basisvaardigheden heeft eerder gepleit voor een focus op het streefniveau, om hoge verwachtingen van ieder kind te hebben. Minder dan de helft van de leerlingen haalt het streefniveau voor rekenvaardigheid en taalverzorging. De landelijke ambitie is dat minimaal 65% van de leerlingen dit niveau haalt.
Een goede basis
Wat leerlingen aan het eind van de basisschool moeten kunnen op het gebied van taal en rekenen, staat in het Referentiekader taal en rekenen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen het fundamentele niveau en het streefniveau, waarbij 1F staat voor het fundamentele niveau en 2F/1S voor het streefniveau. Het fundamentele niveau is het minimale niveau dat leerlingen aan het einde van de basisschool moeten beheersen, terwijl het streefniveau een ambitieniveau is dat wenselijk is voor verdere ontwikkeling.
Enkele voorbeelden:
Bij rekenen op niveau 1F kun je eenvoudige sommen maken. Bij 1S zijn er meer denkstappen nodig om een som op te lossen, stappen die je in het dagelijks leven regelmatig nodig hebt. Bijvoorbeeld om te bedenken hoeveel tijd je hebt om een trein te halen als die vertraagd is, of hoeveel geld je nog kunt uitgeven op basis van wat je nu hebt, nog krijgt en wat je nog moet betalen.
Bij lezen en taal op niveau 1F kunnen leerlingen bijvoorbeeld de hoofdpersoon uit een eenvoudig verhaal halen, een recept volgen, en de Nederlandse grammatica correct toepassen. Bij 2F voor lezen en taal zijn leerlingen bijvoorbeeld in staat krantenartikelen te lezen en analyseren, en kunnen zij met een grotere woordenschat argumenten formuleren in (hun eigen) schriftelijke communicatie.
Rekenvaardigheid
In het schooljaar 2023-2024 lag het percentage leerlingen dat minimaal het fundamentele niveau 1F behaalde voor rekenvaardigheid in het bo op 91,8%, ruim boven de norm van 85%. Het percentage leerlingen dat onder het fundamentele niveau 1F bleef, is toegenomen tot 8,2%. In de afgelopen vijf jaar lag dit alleen in het coronajaar 2020-2021 hoger.
In schooljaar 2023-2024 lag het percentage leerlingen dat het streefniveau 1S behaalde in het bo hoger dan in de drie jaren daarvoor. Met 45,6% van de leerlingen ligt dit echter nog onder het niveau van vijf jaar geleden (47,1%) en ruim onder de norm van 65%.
Leesvaardigheid
Bij leesvaardigheid haalde ruim driekwart van de leerlingen het streefniveau 2F. Dit is een kleine verbetering ten opzichte van de voorgaande twee jaren, maar nog altijd lager dan vijf jaar geleden. De voorzichtige ommekeer lijkt erop te wijzen dat de extra inspanningen op het gebied van leesonderwijs vruchten afwerpen. Het percentage leerlingen dat onder niveau 1F zit, is afgenomen tot 0,8%, veel lager dan in voorgaande jaren.
Er zijn hiervoor verschillende verklaringen. Scholen hebben mogelijk extra aandacht en middelen ingezet op leesonderwijs. Deze inspanningen lijken te werken, aangezien het aantal leerlingen dat het streefniveau haalt, is gestegen. De extra aandacht voor leesvaardigheid kan ten koste zijn gegaan van aandacht en tijd voor taalverzorging, bijvoorbeeld aandacht voor de regels en structuur van taalverzorging.
Taalverzorging
Op het gebied van taalverzorging zien we een duidelijke terugval. Het percentage leerlingen in het bo dat het streefniveau 2F behaalde, is sterk gedaald. Dit staat in contrast met eerdere jaren, waarin het percentage leerlingen dat het streefniveau behaalde, steeds dichter bij de norm van 65% lag. Het percentage leerlingen dat het fundamentele niveau 1F of hoger haalde, ligt in het bo nog steeds ruim boven de norm van 85%.
Het percentage leerlingen in het bo dat onder niveau 1F scoort, wisselt per schooljaar. Na een daling in schooljaar 2021-2022 en 2022-2023 is dit percentage weer iets toegenomen.
In de grafiek is af te lezen dat in schooljaar 2023-2024 de behaalde referentieniveaus afwijken ten opzichte van eerdere jaren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er in sommige (nieuwe) doorstroomtoetsen een andere vraagstelling is gebruikt voor taalverzorging. De PO-Raad blijft in gesprek met ketenpartners over het vervolg van de doorstroomtoets. De volledige analyse van de PO-Raad is terug te vinden in de themarapportage doorstroomtoets.
Om meer leerlingen zo goed mogelijk te leren rekenen en lezen, kunnen scholen gerichte interventies inzetten om toe te werken naar het landelijke streefniveau. Initiatieven zoals de Kennistafel Effectief Leesonderwijs en kennisgroepen binnen Platform Samen Onderzoeken dragen bij aan het versterken van evidence-informed werken binnen scholen. Dit soort initiatieven bieden de mogelijkheid om handvatten op het gebied van taal- en rekenonderwijs verder te ontwikkelen en in te zetten voor betere resultaten.
Meer en blijvende aandacht voor basisvaardigheden noodzakelijk
Het is van belang dat leraren goed op de hoogte zijn van de specifieke eisen van de streefniveaus 2F/1S. Daarbij gaat het ook om het stellen van hoge verwachtingen en het kritisch bekijken hoe leermiddelen kunnen worden ingezet om de streefniveaus te behalen. Waar nodig kunnen alternatieve of aanvullende middelen worden ingezet. Het gaat er niet om simpelweg nieuwe leermiddelen aan te schaffen, maar om deze in te zetten op een manier die past bij de onderwijsdoelen.
Daarnaast kunnen scholen zelf eisen stellen aan leermiddelen en kritisch beoordelen in hoeverre en hoe goed deze bijdragen aan de beheersing van taal en rekenen op het streefniveau 2F/1S. Door bovendien meer gebruik te maken van formatief toetsen, kunnen leraren beter zicht houden op de ontwikkelingen van leerlingen en hen van directe feedback voorzien. Ook leidt een hoge leerlingenbetrokkenheid tot betere resultaten. Scholen kunnen hieraan werken door activerende lesmethoden te gebruiken, leerstof te koppelen aan interesses van leerlingen, een veilige leeromgeving te bieden, en door leerlingen inspraak en regelmatige feedback te geven, wat hun motivatie en prestaties bevordert. Tot slot helpen hoge(re) verwachtingen op alle niveaus in de schoolorganisatie en professionalisering met betrekking tot differentiatie, concludeerde de Adviesgroep Basisvaardigheden: er zijn relatief veel herstelopdrachten vanuit de Inspectie op Pedagogisch-didactisch handelen (21%), Visie, ambities en doelen (24%) en Zicht op ontwikkeling en begeleiding (34%) (uit: Staat van het Onderwijs). Lees meer hierover in het hoofdstuk Schoolorganisaties.
Masterplan basisvaardigheden
De subsidie voor verbetering van basisvaardigheden in het kader van het ‘Masterplan Basisvaardigheden’ wordt verstrekt aan een deel van de scholen in het primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs. Het doel is het versterken van de basisvaardigheden van leerlingen, zoals taal, rekenen/wiskunde, digitale geletterdheid en burgerschap. De subsidie is tijdelijk en wordt per subsidieronde voor twee jaar toegekend.
In 2023 maakte 20% van de basisscholen en 15% van de middelbare scholen gebruik van de subsidie, met een budget van 645 miljoen euro waarmee bijna 600.000 leerlingen werden bereikt.
De regeling geldt voor zogenoemde prioriteitsscholen (scholen die van de Inspectie van het Onderwijs het oordeel ‘zeer zwak’ of ‘onvoldoende’ hebben gekregen) en reguliere scholen.
Uit het Implementatieonderzoek subsidieregeling ‘Verbetering basisvaardigheden’ (mei 2024) blijkt dat de subsidie door scholen voornamelijk wordt ingezet voor extra personele ondersteuning, deskundigheidsbevordering en de aanschaf van lesmaterialen. Ongeveer 80% van de scholen gebruikt (een deel van) de middelen voor de werving van extra personeel of het uitbreiden van de werkduur, terwijl 70-80% investeert in het verbeteren van de vaardigheden van hun teams. Daarnaast besteedt ongeveer 70% van de scholen de subsidie aan nieuw of extra lesmateriaal en methoden. Voor specifieke onderwerpen zoals burgerschap en digitale geletterdheid schakelt ruim 40% van de scholen externe deskundigen in.
Aantal nieuwkomers in het primair onderwijs
Nieuwkomersleerlingen zijn leerlingen van bijvoorbeeld asielzoekers, statushouders, arbeidsmigranten of expats. Afhankelijk van de achtergrond van vestiging in Nederland kan bekostiging worden aangevraagd voor leerlingen die maximaal 1 of 2 jaar op een school in Nederland ingeschreven zijn. Het aantal bekostigde nieuwkomersleerlingen in het primair onderwijs is het afgelopen jaar gedaald van 35 duizend naar bijna 25 duizend, maar blijft hoog ten opzichte van vijf jaar geleden. De daling van het aantal bekostigde nieuwkomers komt deels door een feitelijke daling van het aantal nieuwkomers, deels doordat voor een deel van de nieuwkomers nog slechts één in plaats van twee jaar bekostiging kan worden aangevraagd (zie kader). Dit verklaart de afname in de getoonde grafiek van het aantal overige vreemdelingen langer dan 1 jaar in Nederland waarvoor aanvullende bekostiging is aangevraagd.
De groep kinderen is divers en de samenstelling verschilt per regio. Zo zijn er in de Brainportregio veel schoolgaande kinderen van expats en in het Westland meer kinderen van arbeidsmigranten. Meer dan de helft van de basisscholen had in oktober 2023 één of meer bekostigde nieuwkomersleerlingen op school die korter dan twee jaar in Nederland waren.
Incompleet beeld
Nieuwkomers die geen vluchteling zijn, worden in de bekostiging “overige vreemdelingen” genoemd. Dit zijn bijvoorbeeld kinderen van arbeidsmigranten. Met het Nationaal Programma Onderwijs konden scholen op de grafiek getoonde data 1 november 2021 en 1 november 2022 aanvullende bekostiging aanvragen als deze leerlingen langer dan één jaar in Nederland waren. Sinds 1 juli 2023 is er alleen aanvullende bekostiging voor overige vreemdelingen die korter dan één jaar in Nederland zijn. Als deze kinderen hier langer dan één jaar zijn, worden zij niet meer meegeteld als nieuwkomersleerling. Dit verklaart een deel van de toename in 2021 en 2022, en de afname in 2023.
Daarnaast kunnen scholen alleen aanvullende bekostiging aanvragen als zij minimaal vier leerlingen hebben die korter dan één jaar op een Nederlandse basisschool staan ingeschreven. Scholen die drie of minder nieuwkomersleerlingen hebben, ontvangen dus geen aanvullende bekostiging. Nieuwkomersleerlingen met een Nederlands paspoort die geen Nederlands spreken komen hier niet voor in aanmerking, terwijl zij wel dezelfde onderwijsbehoefte hebben. Het aantal nieuwkomersleerlingen ligt daarom hoger dan in de bekostigingscijfers te zien is. Op de website van LOWAN staat een toelichting over de bekostiging van nieuwkomersleerlingen.
Toekomstbestendig nieuwkomersonderwijs
De groei van het aantal nieuwkomersleerlingen heeft vanzelfsprekend impact op de scholen. Het lerarentekort maakt het soms moeilijk om plek te bieden aan alle kinderen: leraren hebben specialistische kennis nodig en kinderen moeten voor meerdere jaren ondersteund worden. De sector werkt voortdurend aan mogelijkheden om het onderwijs aan nieuwkomers verder te verbeteren, om zo meer expertise en betere randvoorwaarden voor scholen te creëren. Regionale samenwerkingen met de focus op professionalisering van leraren zijn succesvol voor het onderwijs aan nieuwkomers. Voorbeelden hiervan zijn Vlaardingen, Haarlem en Utrecht. In deze regio’s zijn scholingsplannen gemaakt zodat onderwijsprofessionals hun nieuwkomersleerlingen langdurig kunnen ondersteunen.
Desondanks blijven verdere verbeteringen in de bekostigingssystematiek nodig om aan de onderwijsbehoeften van alle nieuwkomers te voldoen en de leraren de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben. Een belangrijke eerste stap is het besluit om vanaf juli 2024 de datum van inschrijving bij een basisschool leidend te laten zijn voor het ingaan van de aanvullende bekostiging, in plaats van de datum van binnenkomst in Nederland. De PO-Raad en LOWAN hebben zich hier hard voor gemaakt.
De bekostiging van nieuwkomers kan verbeterd worden door de duur van de bekostiging te laten aansluiten op de daadwerkelijke onderwijstijd van kinderen. Doordat veel nieuwkomersleerlingen vaak moeten verhuizen, gaan zij soms maanden niet naar school, terwijl de tijd dat er bekostiging beschikbaar is doorloopt. Ook bekostigt het huidige systeem de aanvullende ondersteuning voor maximaal twee jaar, terwijl kinderen gemiddeld vijf jaar nodig hebben om een taal goed te leren.
Welbevinden van leerlingen
Uit het peilonderzoek van het Trimbos Instituut uit november 2023 blijkt dat de meerderheid van de leerlingen in groep 7 en 8 hun leven positief beoordeelt, met een gemiddelde score van 8,1. Deze waardering is consistent met de cijfers van voorgaande jaren, waarbij jongens hun leven een 8,4 geven en meisjes een lagere score van 7,8. De algemene levenstevredenheid van leerlingen in het primair onderwijs is de afgelopen twintig jaar relatief stabiel gebleven. Bovendien geeft 86,7% van de leerlingen aan school (een beetje of heel) leuk te vinden, wat wijst op een overwegend positieve ervaring met het onderwijs.
Ondanks deze positieve cijfers zijn enkele trends zichtbaar. Het percentage leerlingen dat emotionele problemen ervaart, is gestegen van 12,5% in 2019 naar 17,1% in 2023. Daarnaast rapporteerde bijna één op de twaalf leerlingen (8,1%) in groep 7 en 8 zich het afgelopen jaar meestal of altijd eenzaam te hebben gevoeld.
De druk door schoolwerk neemt ook toe: in 2023 gaf 14,6% van de leerlingen aan (best) veel druk te ervaren, een significante stijging ten opzichte van 2019, toen dit nog 9,4% was. Deze toenemende druk was eerder geconstateerd bij leerlingen in het voortgezet onderwijs en lijkt nu ook door te dringen tot jongere leerlingen in het primair onderwijs.
Sociale media spelen mogelijk een versterkende rol bij de ervaren prestatiedruk en psychische klachten. Uit de gegevens van 2023 blijkt dat het gebruik van sociale media onder leerlingen in groep 7 en 8 fors is toegenomen, van 48,5% in 2019 naar 64,1% in 2023. Deze toename roept vragen op over de invloed van digitale media op het welzijn van jonge leerlingen, met name op het gebied van zelfbeeld, sociale vergelijking en mentale gezondheid.
Om het welbevinden van leerlingen te verbeteren, maken veel scholen gebruik van de NPO-middelen (Nationaal Programma Onderwijs). Volgens de vijfde voortgangsrapportage (november 2023) geeft twee derde van de schoolleiders in het primair onderwijs (po) aan dat het welbevinden van hun leerlingen sinds de start van het programma is verbeterd. De interventies die door de NPO-middelen zijn bekostigd, blijken een positieve invloed te hebben het welzijn van leerlingen, met het sterkste effect zichtbaar in het (v)so (76%) en het po (68%). Echter, de NPO-middelen lopen af na het schooljaar 2024/2025, wat mogelijke gevolgen heeft voor de continuïteit van personeelsinzet en interventies gericht op welbevinden en sociaal-emotionele ontwikkeling.
Om scholen verder te ondersteunen is de PO-Raad partner in het programma Gezonde School. Dit programma helpt scholen met een integrale benadering te werken aan verschillende thema’s rondom leefstijl, waaronder welbevinden en mediawijsheid. Daarnaast werkt de PO-Raad nauw samen met Stichting School en Veiligheid. Deze stichting ondersteunt scholen op het gebied van sociale veiligheid, zowel om ongewenst gedrag te voorkomen als om ongewenst gedrag aan te pakken.
Schoolorganisaties
Wat zijn de trends, ontwikkelingen en professionalisering in de schoolorganisaties.
Personeel
Wat zijn de ontwikkelingen en het personeelstekort in het primair onderwijs.
Bedrijfsvoering
Wat is de status van o.a de schoolgebouwen en de financiën in het primair onderwijs