Leerlingen en onderwijs

Een stevige basis voor ieder kind

Ieder kind is uniek, heeft eigen talenten en verdient gelijke kansen om die te ontplooien. Het funderend onderwijs is dé plek om daarvoor de benodigde kennis en vaardigheden op te doen. Iedereen in het onderwijs zet zich volledig in om leerlingen hierop voor te bereiden, maar er zijn ook verbeterpunten en punten die blijvende aandacht nodig hebben. Scholen moeten hoge eisen stellen aan de basisniveaus voor lezen en rekenen en resultaten van het burgerschapsonderwijs zichtbaarder maken. Het welbevinden van leerlingen vraagt doorlopend aandacht, evenals kansrijk adviseren en de samenwerking met kinderopvang en zorg.  

De cijfers achter leerlingen

Het primair onderwijs telt bijna 1,5 miljoen leerlingen. Het overgrote deel van deze leerlingen gaat naar een reguliere basisschool.

Aantal scholen naar onderwijstype

Het primair onderwijs bestaat uit het regulier basisonderwijs (bo), speciaal basisonderwijs (sbo), speciaal onderwijs (so) en het voortgezet speciaal onderwijs (vso). Sommige leerlingen hebben meer aandacht en begeleiding nodig, waardoor zij beter op hun plek zitten in het sbo. Voor deze leerlingen biedt het sbo extra ondersteuning. Bij meer complexe problemen komt het so in beeld, waar specialistische en intensieve begeleiding aanwezig is. Het vso is bedoeld voor leerlingen met complexe onderwijsbehoeften ná het reguliere basisonderwijs of speciaal basisonderwijs (sbo). 

Hogere ambities voor lezen en rekenen

We willen leerlingen zo goed mogelijk, geletterd en gecijferd, voorbereiden op hun deelname aan de samenleving. Uit de Staat van het Onderwijs 2023 blijkt dat niet alle leerlingen zich nu naar hun volle potentie ontwikkelen. In het primair onderwijs richten we ons vooral op het behalen van het fundamentele niveau, waardoor we minder aandacht hebben voor leerlingen die meer kunnen.

Hogere ambities voor lezen en rekenen

We willen leerlingen zo goed mogelijk, geletterd en gecijferd, voorbereiden op hun deelname aan de samenleving. Uit de Staat van het Onderwijs 2023 blijkt dat niet alle leerlingen zich nu naar hun volle potentie ontwikkelen. In het primair onderwijs richten we ons vooral op het behalen van het fundamentele niveau, waardoor we minder aandacht hebben voor leerlingen die meer kunnen.

Een goede basis   

Wat leerlingen aan het eind van de basisschool moeten kunnen op het gebied van taal en rekenen, staat in het Referentiekader taal en rekenen *Wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het gebied van de Nederlandse taal en rekenen, wordt omschreven in referentieniveaus. De referentieniveaus – die op landelijk niveau worden vastgesteld – gelden voor het primair, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. In het basisonderwijs zijn fundamentele niveaus (of basisniveaus) (1F) en streefniveaus (of ambitieniveaus) (1S en 2F) vastgelegd voor reken-, taal- en leesvaardigheid. 

Enkele voorbeelden: bij rekenen op niveau 1F kun je eenvoudige sommen maken. Bij 1S zijn er meer denkstappen nodig om een som op te lossen, stappen die je in het dagelijks leven regelmatig nodig hebt. Bijvoorbeeld om te bedenken hoeveel tijd je hebt om een trein te halen als die vertraagd is, of hoeveel geld je nog kunt uitgeven op basis van wat je nu hebt, nog krijgt en wat je nog moet betalen.

Bij lezen en taal op niveau 1F kunnen leerlingen bijvoorbeeld de hoofdpersoon uit een eenvoudig verhaal halen, een recept volgen, of de Nederlandse grammatica correct toepassen. Bij 2F voor lezen en taal zijn leerlingen bijvoorbeeld in staat krantenartikelen te lezen en analyseren, en kunnen zij met een grotere woordenschat argumenten formuleren in (hun eigen) schriftelijke communicatie.   

Sturen op een hogere ambitie

Minder dan de helft van de leerlingen beheerst aan het eind van de basisschool het streefniveau voor rekenvaardigheid (42%). Ook bij taalverzorging wordt het streefniveau landelijk net niet voldoende behaald (62%). Bij de introductie van de referentieniveaus werd ervan uitgegaan dat minimaal 65% van de leerlingen 1S/2F haalt. 

Grafiek: behaalde referentieniveaus voor het bo en sbo, voor de onderdelen rekenen, taalverzorging en leesvaardigheid. Leerlingen die 2F/1S behalen, hebben (ook) reeds 1F behaald. De bovenste stippellijn geeft de landelijke basisnorm weer voor het minimumniveau 1F (85%); de onderste stippellijn geeft de landelijke basisnorm weer voor de streefniveaus 1F/2S (65%). De gele grafiekdelen geven de leerlingen aan die onder het minimumniveau 1F scoren.  

Behaalde referentieniveaus per basisvaardigheid per onderwijssoort
Grafiek:1f wordt redelijk behaald op het bo.SBO blijft achter. 2f en 1s blijft ook achter in het bo vooral bij rekenen
Bron: Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Leerlingen per referentieniveau taal en rekenen, schooljaar 2022-2023

Uit het evaluatierapport referentieniveaus blijkt dat slechts een derde van de leerkrachten uit het po goed bekend is met het Referentiekader taal en rekenen. De Adviesgroep Basisvaardigheden benoemt dat dit komt doordat het streefniveau zich moeilijker laat meten, zeker via gestandaardiseerde toetsen. Tegelijkertijd is het zo dat lesmethodes vaak gebaseerd zijn op deze toetsen, wat tot gevolg heeft dat het lesmateriaal voornamelijk gericht is op het fundamentele niveau. Scholen moeten vooral zelf voldoende kennis hebben van de referentieniveaus en daarop hun ambities (bij)stellen. Dit draagt bij aan het stellen van en werken aan schooleigen doelen.  

Een manier om deze problemen aan te kaarten, is door kritisch te kijken naar het gebruik van lesmethodes. Dit vereist onderwijskundige kennis van schoolleiders en hun teams bij de aanschaf van deze lesmethodes. In de Staat van het Onderwijs wordt genoemd dat de sturingsstijl van de bestuurder invloed heeft op de onderwijskwaliteit. Schoolbestuurders worden steeds vaker aangesproken op de brede visie op onderwijs(kwaliteit) en de uitwerking ervan in de verschillende lagen van de organisatie. Het is daarom wenselijk dat ook schoolleiders en onderwijsprofessionals goed geïnformeerd zijn over wat moet en wat mag. Het verspreiden van deze kennis binnen de organisatie kan leiden tot weloverwogen besluitvorming omtrent lesmethodes en de ontwikkeling van het onderwijs. De Kwaliteitswaaier Leesonderwijs biedt hiervoor bijvoorbeeld handvatten.  

De PO-Raad beschrijft in haar Strategische Agenda dat zij samen met bestuurders en schoolleiders de mogelijkheden onderzoekt om deze adviezen in de praktijk te brengen. Door nauwe samenwerking met schoolorganisaties onderzoekt de PO-Raad met haar leden wat er nodig is en om het gesprek over curriculum en toetsing binnen de schoolorganisatie te stimuleren.

Meer aandacht voor de brede pedagogische opdracht

Goed onderwijs gaat over kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming. Daarmee gaat het ook over burgerschap, sociaal-emotionele ontwikkeling en welbevinden. Die aspecten zijn moeilijker meetbaar en daarnaast spelen ook invloeden buiten de school een grote rol. Dat vraagt meer zicht op de factoren die bijdragen aan socialisatie en persoonsvorming. Bijvoorbeeld door met elkaar te delen hoe schoolorganisaties bijdragen aan de brede maatschappelijke opdracht.

Meer aandacht voor de brede pedagogische opdracht

Goed onderwijs gaat over kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming. Daarmee gaat het ook over burgerschap, sociaal-emotionele ontwikkeling en welbevinden. Die aspecten zijn moeilijker meetbaar en daarnaast spelen ook invloeden buiten de school een grote rol. Dat vraagt meer zicht op de factoren die bijdragen aan socialisatie en persoonsvorming. Bijvoorbeeld door met elkaar te delen hoe schoolorganisaties bijdragen aan de brede maatschappelijke opdracht.

Leerlingen werkend op de laptop

Brede ontwikkeling stimuleren 

Het onderwijs aan leerlingen gaat om een samenhangend aanbod, en is breder dan taal, lezen en rekenen. Leerlingen moeten op meerdere vlakken worden voorbereid op een actieve deelname aan de samenleving. Bijvoorbeeld digitale geletterdheid: alle vaardigheden en kennis die je nodig hebt om je in de digitale samenleving te kunnen redden. Dit gaat verder dan alleen het werken met een computer: ook online communicatie en privacybewustzijn zijn hier onderdeel van.

Vormgeven van burgerschap

Naast taal en rekenen is burgerschap als basisvaardigheid voortaan onderdeel van het Toezichtkader van de Onderwijsinspectie. Burgerschapsonderwijs brengt leerlingen de kennis en vaardigheden bij om bij te dragen aan en te functioneren in de samenleving, de democratie en de gemeenschappen waarin ze leven. Na invoering van de nieuwe burgerschapswet in 2021 zijn scholen (verder) aan de slag gegaan met het vormgeven van hun burgerschapsonderwijs. Het verschilt per school hoe zij het burgerschapsonderwijs invullen. Het monitoren van de resultaten op de burgerschapsopdracht blijkt complex. Er zijn op dit moment nog geen goedgekeurde monitormethoden beschikbaar.  

Burgerschapsvaardigheden en socialisatie van leerlingen laten zich echter minder gemakkelijk meten dan de opbrengsten voor taal en rekenen. De Verenigingscommissie Onderwijskwaliteit van de PO-Raad richt zich op het ontwikkelen van een visie op de brede opdracht van het onderwijs, waarin ook burgerschap een rol heeft.  

Zorgen over welbevinden van leerlingen

Tijdens en na de coronacrisis ontstonden zorgen over het welzijn van leerlingen. In het ‘Jong na corona’-onderzoek van het Trimbos Instituut is het welbevinden onderzocht bij onder andere leerlingen in de bovenbouw van het basisonderwijs eind 2022. Met de meeste leerlingen gaat het over het algemeen gelukkig goed; ze geven hun leven gemiddeld een ruime 8. Ook ervaren zij voldoende steun vanuit hun omgeving (familie of vrienden). Toch is er op bepaalde aspecten extra aandacht nodig omdat veel leerlingen hier last van hebben, bijvoorbeeld stress (ruim 50%), overmatig gamen of gebruik van sociale media (40%) en eenzaamheid (10%). Meisjes ervaren vaker problemen dan jongens.  

Uit cijfers van de PO-Raad, gebaseerd op enquêtes onder ruim 115.000 leerlingen (2022) uit groep 7 en 8 blijkt dat het welbevinden min of meer gelijk is gebleven en leerlingen niet vaker aangeven dat hun veiligheid is aangetast. Wel is de ervaren veiligheid licht gedaald en is het percentage leerlingen dat (soms) gepest wordt iets gestegen van 30% (2019) naar 34% (2022). 

Bijna driekwart van de scholen heeft de NPO-middelen ingezet op activiteiten die het welbevinden van leerlingen bevorderen. Ruim 60% van de scholen in het basisonderwijs geeft aan goed tot zeer goed zicht te hebben op de effecten van de interventies op het welbevinden. Bijvoorbeeld met extra begeleiding van een mentor of in een studiegroep. Het overgrote deel van de scholen neemt de interventies op in de normale manier van werken, echter zijn personeelstekort en werkdruk hierbij knelpunten.  

Op Scholen op de kaart is per school het gemiddelde cijfer voor welbevinden, sociale veiligheid en leerlingtevredenheid te zien vergeleken met andere scholen in het land.

Hoge verwachtingen bij het schooladvies

Een passend schooladvies aan het einde van de basisschool is belangrijk zodat elke leerling gelijke kansen krijgt en zijn of haar talenten volledig kan ontplooien. Scholen kijken naast de toetsresultaten ook nadrukkelijk naar de ontwikkeling en potentie van de leerling. Daar hoort het heroverwegen van een eerder gegeven advies ook bij. Kansrijk adviseren vraagt van leerkrachten, schoolleiders en schoolorganisaties om bewust en met hoge verwachtingen naar de gehele ontwikkeling en capaciteiten van de leerlingen te kijken.

Andere wijze van toetsing en selectie

Bekeken vanuit internationaal perspectief worden leerlingen in Nederland op jonge leeftijd ingedeeld in veel verschillende onderwijssoorten. Zo’n 180.000 leerlingen stappen jaarlijks over van het basis naar het voortgezet onderwijs. Dit vroege selectiemoment – dat bepalend is voor de rest van hun (school)carrière – zorgt ervoor dat scholen voor primair en voortgezet onderwijs niet altijd in staat zijn voldoende in te spelen op de ontwikkeling van leerlingen. De druk op dit selectiemoment is daardoor groot.

De PO-Raad pleit voor een latere selectieleeftijd omdat alle leerlingen een zo passend mogelijk advies verdienen. Heterogene brugklassen en brede scholengemeenschappen in het voortgezet onderwijs dragen eveneens bij aan de kans dat een leerling een zo passend mogelijke plek vindt in het onderwijs 

Heroverwegen en bijgesteld advies

Tot en met schooljaar 2022-2023 waren basisscholen verplicht om het voorlopig schooladvies in groep 8 te heroverwegen als de leerling hoger scoort op de eindtoets dan het voorlopig schooladvies. In 37% van de gevallen vond in 2022 heroverweging plaats en één derde van de heroverwegingen werd bijgesteld. Dat betekent dat voor 10% van de leerlingen in groep 8 het schooladvies daadwerkelijk werd bijgesteld: een percentage dat sinds 2018 vrijwel niet is veranderd.  

Doorstroomtoets

Vanaf schooljaar 2023-2024 maken leerlingen uit groep 8 in het regulier en speciaal (basis)onderwijs een doorstroomtoets. Voor sommige leerlingen kan een ontheffing van de doorstroomtoets worden aangevraagd. Als de leerling bij de doorstroomtoets hoger scoort dan het voorlopig advies, dan is de school in principe verplicht het advies bij te stellen. Doet de school dit niet, dan hoort daar een duidelijke motivatie bij.  

Wanneer alle adviezen die nu voor heroverweging in aanmerking komen vanaf dit schooljaar ook daadwerkelijk worden bijgesteld, betekent dit dat in plaats van circa 17 duizend straks bijna 60 duizend leerlingen een aangepast schooladvies krijgen. Dit heeft gevolgen voor de instroom in het voortgezet onderwijs. De verwachting is daarmee dat de doorstroomtoets een grote verandering teweeg zal brengen in de schooladviezen. Hoewel de doorstroomtoets een onafhankelijk gegeven biedt voor de best passende onderwijsroute voor de leerling, komt er op deze manier nog meer druk om op het toetsmoment te presteren.  

Adviseren met perspectief

Leraren baseren het schooladvies niet alleen op resultaten van de eindtoets, maar wegen de ontwikkeling van de leerling in de afgelopen jaren, de beheersing van executieve functies, de sociaal-emotionele ontwikkeling, motivatie, leerhouding en ook de achtergrond en gezinssituatie van de leerling mee. Vaak speelt de achtergrond van leerlingen een grotere rol in schooladviezen dan wenselijk is. Hierdoor ontstaat kansenongelijkheid. Het onderwijs kan én moet leerlingen helpen en stimuleren om deze ongelijkheid in te lopen.  

Toch krijgen sommige groepen leerlingen vaker dan anderen een te laag schooladvies. In niet-stedelijke gebieden ligt het resultaat van de eindtoets vaker boven het schooladvies. Ook worden meisjes vaker ondergeadviseerd dan jongens en kinderen uit gezinnen met een lage sociaal-economische status (SES) vaker dan leeftijdsgenoten uit andere gezinnen.  

Klein gelukkig kind

Oproep: kansrijk adviseren

Sinds 2021 (corona) roept de PO-Raad daarom al haar leden op om kansrijk uitgaand van de maximale potentie van de leerling te adviseren. Vertrouwen in de leerling en kennis en kunde van de leerkrachten staan voorop om te komen tot een passend (definitief) schooladvies. Een dubbel advies biedt leerlingen een perspectief ‘naar boven’ en geeft ze de kans om in het voortgezet onderwijs te onderzoeken welk niveau het best passend is (NJI, 2022).Onder leerlingen van wie het schooladvies naar boven werd bijgesteld, zat vorig jaar bijna 80% op het verhoogde instroomniveau. Bij het heroverwegen van het schooladvies bestaat één uitzondering, namelijk voor het schooladvies praktijkonderwijs en het toetsadvies pro/vmbo-bk of verder. Daarbij hoeft de school niet te heroverwegen.  

Meer over schooladvisering en de doorstroomtoets lees je in de Handreiking schooladvisering van SLO.  

Elke leerling op de juiste plek

Onderwijs is erop gericht om alle kinderen mee te laten doen. Daarbij gaan we uit van ieders eigenheid en een aanbod dat aansluit bij de ontwikkeling van de leerling. Voor ieder kind moet er een zo inclusief mogelijke plek zijn binnen het regulier of speciaal onderwijs. Om die plek te kunnen (blijven) realiseren, is onder meer nodig dat kinderopvang, zorg, primair onderwijs en voortgezet onderwijs intensiever gaan samenwerken. 

Elke leerling op de juiste plek

Onderwijs is erop gericht om alle kinderen mee te laten doen. Daarbij gaan we uit van ieders eigenheid en een aanbod dat aansluit bij de ontwikkeling van de leerling. Voor ieder kind moet er een zo inclusief mogelijke plek zijn binnen het regulier of speciaal onderwijs. Om die plek te kunnen (blijven) realiseren, is onder meer nodig dat kinderopvang, zorg, primair onderwijs en voortgezet onderwijs intensiever gaan samenwerken. 

Leerling blij in het primair onderwijs.

Een plek passend bij ieders kwaliteiten en behoeften 

Leerlingen verdienen een plek op een school die aansluit bij hun kwaliteiten en hun mogelijkheden. Binnen het regulier basisonderwijs (met extra ondersteuning) als dat kan; binnen het speciaal basisonderwijs (sbo) of het speciaal onderwijs (so) als dat nodig is. Scholen zijn verplicht om leerlingen een passende onderwijsplek te bieden. De schoolbesturen werken samen in samenwerkingsverbanden om dit te realiseren. In totaal zijn er 76 samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs.

Leerlingenaantallen

Wanneer de ondersteuningsbehoefte van een leerling te complex wordt voor het regulier onderwijs, dan krijgt de leerling via het samenwerkingsverband een doorverwijzing naar het sbo of (v)so. In het schooljaar 2022-2023 gingen er ruim 34 duizend leerlingen naar het sbo, bijna evenveel naar het so en bijna 38 duizend leerlingen naar het vso. Het aantal leerlingen in het so steeg de afgelopen vijf jaar met zo’n drieduizend leerlingen. Het aantal leerlingen in het vso is in vijf jaar met bijna duizend leerlingen toegenomen. 

Meer verwijzingen naar het gespecialiseerd onderwijs

Voor leerlingen die van het regulier onderwijs (bo) naar sbo of so worden doorverwezen, stelt de school een ontwikkelingsperspectief (OPP) op. Vaak heeft de leerling al een OPP als deze op de reguliere school extra ondersteuning heeft gehad. In het OPP staat onder andere wat het uitstroomprofiel van de leerling is en welke onderwijsdoelen daarbij horen. Binnen het bo was in oktober 2022 voor ruim 8.400 leerlingen een OPP opgesteld. Zowel het regulier basisonderwijs als het gespecialiseerd onderwijs kennen leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Dit gaat verder dan de basisondersteuning die scholen aanbieden.  

Er zijn ook leerlingen die hun schoolcarrière al starten in het gespecialiseerd onderwijs (bijvoorbeeld vanuit een Medisch Kinderdagverblijf of revalidatiecentrum rechtstreeks doorverwezen naar het gespecialiseerd onderwijs). Deze instroom in de onderbouw noemen we onderinstroom. Om kinderen de kans te (blijven) bieden thuisnabij onderwijs te volgen, werken scholen in het bao, sbo en so samen om inclusiever onderwijs aan te bieden en zo de onderinstroom te verkleinen.  

Voorkom thuiszittende leerlingen: zorg voor een passend aanbod

Er zijn ook kinderen die, ondanks de zorgplicht van zowel de school waar ze eventueel vandaan komen als de school waar ze zijn aangemeld, níet naar school gaan. Dit kan komen door omstandigheden gelegen bij het kind of door een tekort aan onderwijsplekken. Een tekort ontstaat door een toename in het aantal verwijzingen en/of door personeelstekorten. Door personeelstekorten zijn scholen genoodzaakt een stop in te voeren om de kwaliteit van de begeleiding te waarborgen. Het samenwerkingsverband moet zorgdragen voor een dekkend netwerk. En alle scholen en schoolbesturen in het samenwerkingsverband moeten meedenken over passende oplossingen om leerlingen in het onderwijs te houden. 

Het onderwijs kent ruim 3.200 langdurig thuiszittende leerlingen (naast geoorloofde thuiszittende leerlingen of leerlingen met een ontheffing van de Onderwijsinspectie), blijkt uit cijfers van het NJI. Volgens het NJI is het absoluut verzuim meer dan drie keer zo groot. Dit is bovendien een verdubbeling in 2021 ten opzichte van 2020, en gaat om leerlingen uit het po en vo samen. Het aantal ‘verborgen thuiszitters’ (de leerling is wel ingeschreven op een school, maar neemt geen deel aan het onderwijs) is niet volledig te achterhalen.   

De PO-Raad zet zich in voor een passend aanbod van onderwijs en zorg voor ieder kind. Wij stimuleren gemeenten en samenwerkingsverbanden om in elke regio een sluitende thuiszittersaanpak te realiseren en ondersteunen hen daarbij. Hiervoor heeft de PO-Raad Thuiszittersoverleg ondertekend, samen met de VO-raad, Ouders & Onderwijs, Ingrado, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de ministeries van OCW, VWS en Veiligheid en Justitie.  

Van passend onderwijs naar inclusiever onderwijs

Passend onderwijs richt zich op leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften, terwijl inclusiever onderwijs streeft naar een omgeving waarin alle kinderen toegang hebben tot nabijgelegen scholen en de benodigde expertise ontvangen, ongeacht hun leer-, zorg- en ontwikkelbehoeften. Met volledig inclusiever onderwijs maken scholen geen onderscheid meer tussen regulier en speciaal onderwijs en streven naar een inclusieve (school)omgeving als afspiegeling van de samenleving. De Werkagenda Route naar inclusief onderwijs 2035 stimuleert dit proces. 

De ‘Beleidsregel experimenten samenwerking regulier en speciaal onderwijs’ bevordert daarin de samenwerking tussen bo, sbo en so, vo en vso, zodat expertise naar het kind toe kan komen. Leerkrachten van speciaal onderwijs kunnen het regulier onderwijs versterken en so en bao kunnen expertise uitwisselen. Sinds vijf jaar zijn er 37 samenwerkingen volgens deze regeling, en vaak werken scholen ook samen zonder deze regeling. 

Er zijn momenteel 50 inclusieve klassen binnen ‘Samen naar School, vooral op basis van ontheffing maar steeds meer op basis van inschrijving. Dit is een stap naar inclusiever onderwijs, waarbij alle kinderen, ongeacht hun behoeften, toegang hebben tot nabijgelegen scholen met de juiste ondersteuning en expertise. Het primair onderwijs kent goede voorbeelden over de weg naar inclusiever onderwijs. 

Op weg naar inclusiever primair onderwijs.

Zorgen over kwaliteit nieuwkomersonderwijs

Het aantal nieuwkomerskinderen is het afgelopen schooljaar sterk gestegen. Deze groei, de vele verhuizingen van leerlingen tussen opvanglocaties en het grote tekort aan gekwalificeerd personeel zetten het onderwijs onder druk. Bovendien krijgen scholen lang niet altijd voldoende middelen om aan alle nieuwkomerskinderen het onderwijs en de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben. Het is daarom van groot belang dat problemen in de bekostiging worden opgelost.

Zorgen over kwaliteit nieuwkomersonderwijs

Het aantal nieuwkomerskinderen is het afgelopen schooljaar sterk gestegen. Deze groei, de vele verhuizingen van leerlingen tussen opvanglocaties en het grote tekort aan gekwalificeerd personeel zetten het onderwijs onder druk. Bovendien krijgen scholen lang niet altijd voldoende middelen om aan alle nieuwkomerskinderen het onderwijs en de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben. Het is daarom van groot belang dat problemen in de bekostiging worden opgelost.

Klas leeg zonder kinderen en leerkracht

Onderwijs aan nieuwkomers staat onder druk

Kinderen die nieuw zijn in Nederland, noemen we nieuwkomerskinderen. Dit zijn kinderen van asielzoekers, statushouders, expats, arbeidsmigranten en Oekraïense ontheemden.  

Wanneer nieuwkomerskinderen in de basisschoolleeftijd in Nederland komen, is het advies van LOWAN en de PO-Raad hen in te laten stromen in een azc-school, een taalschool of een taalklas. Hier is de specifieke expertise aanwezig om deze kinderen op de juiste wijze te begeleiden. Na gemiddeld een jaar kunnen de nieuwkomerskinderen doorstromen naar het reguliere onderwijs.  

Elk kind heeft recht op passend onderwijs, ook nieuwkomerskinderen. Het nieuwkomersonderwijs staat onder grote druk. Mede door de grote toename van het aantal nieuwkomers, bijvoorbeeld door de oorlog in Oekraïne en de toename van expats, lukt het niet altijd om kinderen een plek te geven. Het aantal nieuwkomers dat wordt bekostigd, is sinds 2020 bijna verviervoudigd tot circa 36.000 leerlingen. Het exacte aantal nieuwkomers ligt vermoedelijk hoger omdat de bekostiging een drempel van vier eerstejaars nieuwkomers kent.  

Het personeelstekort is ook in het nieuwkomersonderwijs merkbaar. Een ander knelpunt betreft de vele verhuizing van asielzoekerskinderen, waardoor zij vaak een onderbroken schoolloopbaan hebben. 

Voorkom wachtlijsten van nieuwkomerskinderen

Om wachtlijsten van nieuwkomerskinderen op te heffen of te voorkomen, kan er voor Oekraïense kinderen een TOV (tijdelijke onderwijsvoorziening) worden opgezet. Sinds het najaar van 2023 kan er voor alle nieuwkomerskinderen die op een wachtlijst staan, door de samenwerking tussen gemeente en onderwijsbesturen een TNV (tijdelijke nieuwkomersvoorziening) worden opgezet. Op beide vormen van voorzieningen mag in uiterste noodgevallen worden afgeweken van het aanbod op een reguliere (nieuwkomers)school. De PO-Raad maakt zich zorgen over de impact van deze noodmaatregelen. Nieuwkomersleerlingen zijn kwetsbaar en hebben de onderwijstijd hard nodig om op een passend niveau hun schoolloopbaan te kunnen vervolgen.  

Knelpunten in de bekostiging

Helaas krijgen scholen lang niet altijd voldoende en tijdige financiering om alle nieuwkomerskinderen het onderwijs en de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben. Minister Dijkgraaf heeft tijdens een debat over onderwijs aan asielzoekers, 3 juli 2023, beloofd aan de slag te gaan met een visietraject om het nieuwkomersonderwijs te bestendigen en wettelijk te borgen. De PO-Raad en LOWAN vinden het essentieel dat de knelpunten rondom de bekostiging in dit traject worden meegenomen en waar mogelijk opgelost. 

Personeel

Het knelt op de arbeidsmarkt. Daarom moeten we anders kijken naar instroom en behoud van personeel.

Schoolorganisaties

Besturen en samenwerken in een dynamische omgeving, wat komt daarbij kijken?

Financiën

Doelfinanciering neemt fors toe en er is een nieuw perspectief nodig op bekostiging van OCW.